|
Literatuur rond onderpresteren
samengevat |
Eén van de ouders las heel wat op
het web (Nederlandstalige artikels), en maakte volgende samenvatting. De
bronvermelding vind je onderaan, zo kan je één en ander ook
eens op een andere website nalezen.
Onderpresteren bij hoogbegaafde kinderen: wat?
Onderpresteren betekent dat je
een prestatie levert die beneden het niveau van je kunnen
ligt.
Men onderscheidt twee vormen:
- Absoluut onderpresteren:
het kind presteert onder het gemiddelde van de omgeving. Omdat men kan vergelijken
met de omgeving, is deze vorm van onderpresteren makkelijk te herkennen.
- Relatief onderpresteren:
het kind presteert volgens of boven het gemiddelde van de omgeving maar toch
lager dan het niveau waarop het gezien de eigen vaardigheden zou moeten presteren.
Omdat men de omgeving níet als referentiepunt kan gebruiken, is deze
vorm van onderpresteren moeilijk te herkennen.
De omgeving van het kind en van de ouders denkt doorgaans nogal makkelijk
als volgt:
- Een kind dat onderpresteert wordt gepusht door
de ouders.
- Een relatieve onderpresteerder heeft geen begeleiding
nodig want hij presteert voldoende.
Laat je hierdoor niet misleiden want beide stellingen
zijn pertinent onjuist. Ze worden verder in dit artikel ontkracht.
Waarom gaat een kind onderpresteren?
Een kind gaat NIET onderpresteren doordat de ouders het
pushen. Dat betekent niet dat pushende ouders die stress veroorzaken bij hun
kind niet voorkomen, maar doorgaans is er iets anders aan de hand bij onderpresteren.
Een aantal oorzaken die onderpresteren tot gevolg kunnen
hebben, zijn hieronder opgesomd. Vaak ervaart een kind een combinatie van
deze oorzaken:
- Het kind wil door de groep leeftijdsgenoten
geaccepteerd worden en past zich daarom aan hun normen en gedragingen
aan. Dit gedrag wordt door Rob Brunia uitvoerig besproken in zijn beschrijving
van de onderpresteermachine.
Het principe van de onderpresteermachine gaat als volgt: iedereen ontwikkelt
en hanteert zijn eigen code wat betreft de interactie met zijn omgeving.
De codes van de meeste mensen hebben voldoende gemeen om communicatie en
interactie mogelijk te maken. Als een kind echter in een groep terechtkomt
die een code hanteert die heel sterk verschilt van de code van het kind (omdat
het kind in zijn ontwikkeling vooruit is op de omgeving bijvoorbeeld) dan
ontstaat een probleem. De groep zal pogen de code van het kind te veranderen,
eerst vriendelijk, later agressiever. Het kind zal moeten kiezen tussen een
van de volgende mogelijkheden:
- Het kind accepteert de code van de groep, gaat zich anders gedragen
dan het is en verliest zijn eigen identiteit.
- Het kind weigert de code van de groep te aanvaarden en komt in een
sociaal isolement terecht.
- Het kind kan niet kiezen, kiest eerst voor acceptatie van de vreemde
code, dan weer voor verwerping. Het kind is een zogenaamde code-hopper.
Het kind wordt als onbetrouwbaar ervaren.
Welke optie het kind ook kiest, het is nooit goed. Ofwel is er afwijzing
van de groep, ofwel is er een innerlijke afwijzing van zichzelf.
Dit heeft hoe dan ook een negatieve invloed op de prestaties van het kind.
- Het lesaanbod op school - afgestemd
op het ontwikkelingsniveau van het normaal begaafde kind - ligt beneden
het niveau van het hoogbegaafde kind waardoor het gedemotiveerd
raakt of in een spiraal van gemakzucht terechtkomt. Vooral in een middelbaar
onderwijs valt dit fenomeen heel erg op, alleen wordt het niet herkend als
een fenomeen van onderpresteren. De jongere zal jaar na jaar niet slagen
en zal voor het volgende jaar een studierichting kiezen die iets makkelijker
is. Het niveau zakt dan echter nog meer en als gevolg daarvan vermindert
de motivatie nog meer. In het slechtste geval beëindigt de jongere het
middelbaar onderwijs nooit.
Uitingen van dit probleem zijn:
- Storend gedrag in de
klas. Dit is makkelijk herkenbaar maar wordt meestal verkeerd uitgelegd.
Het kind wordt als lastig en tegendraads bestempeld.
- Het kind vertoont perfect aangepast
gedrag in de klas en heeft schijnbaar geen problemen. Het kind heeft
echter een verkeerde leerstrategie, wat niet direct zichtbaar
is. Normaal gezien doorloopt men een viertal leerstrategieën:
- Trial and error: het kind blijft proberen tot iets gelukt is.
Peuters die vormen in het gepaste gat moeten stoppen, zullen zonder kijken
naar uitzicht van vorm en gat blijven proberen. Als het kind zijn vorm
met succes in een gat heeft gestopt, zal het de volgende vorm in datzelfde
gat proberen te stoppen.
- Matching: het kind ontdekt dat er een relatie bestaat tussen
vorm en gat en zal de beide gaan vergelijken vooraleer tot actie over te
gaan.
- Prikstrategie: dit is een uitbreiding van matching. Het is
dezelfde techniek, alleen zullen er meer aspecten in rekening worden gebracht
om de vergelijking te maken en kunnen complexere problemen worden opgelost.
Kinderen die een te simpel aanbod krijgen voor hun kunnen, zullen deze
strategie heel lang volhouden, vaak tot in de middelbare school. Als de
strategie dan niet meer werkt, is het vaak te laat om de schade te herstellen.
- Gelaagde strategie: een kind dat voldoende gestimuleerd en
uitgedaagd wordt, ontwikkelt uiteindelijk deze strategie. Dit is een strategie
die uit meerdere stappen bestaat:
- Wat weet ik?
- Wat heb ik voor mogelijkheden?
- Wat wil ik bereiken?
- Hoe bereik ik dat?
- Ben ik tevreden met het resultaat?
- Het kind denkt en leert anders dan het gemiddelde
kind maar gezien het onderwijs is afgestemd op dit gemiddelde kind, vindt
het hoogbegaafde kind geen aansluiting.
Hun manieren van observeren, reproduceren en leren zijn verschillend:
- De meeste kinderen observeren op basis van overeenkomsten.
Ze bekijken welke overeenkomsten een nieuwe ervaring heeft met
de ervaringen die ze hebben en classificeren de ervaring op die basis.
Dat noemt men globaal observeren. Veel hoogbegaafde kinderen echter
zullen observeren op basis van verschillen, kijken in welke mate
de nieuwe ervaring verschilt van wat ze al weten. Dit noemt men analytisch
observeren. Door deze andere aanpak vallen zij dikwijls buiten de
groep. Zij komen evengoed tot een oplossing, vaak ook sneller, maar hun
methode wordt niet begrepen en daardoor afgewezen. Het kind voelt zich
vervolgens geremd om die methode nog toe te passen.
- Het reproduceren van informatie kan eveneens afwijkend
zijn van het doordeweekse gedrag. Hoogbegaafde kinderen vallen doorgaans
in de categorie van de repro-reproduceerders of van de crea-reproduceerders.
Repro-kinderen kunnen ontvangen informatie doorgaans zeer correct reproduceren,
hebben vaak een zeer goed visueel geheugen, en hun kunde wordt doorgaans
gewaardeerd door de omgeving. Crea-kinderen echter, reproduceren door de
informatie aan te vullen met iets van zichzelf, een andere invalshoek bijvoorbeeld.
Dit stukje van zichzelf maakt dat hun reproductie altijd anders is en dat
is voor de omgeving verwarrend. Zowel kinderen als leerkrachten reageren
nogal eens negatief op deze manier van reproduceren en het kind voelt zich
weerom geremd. Indien niet geremd, zijn het echter de crea-kinderen die
op latere leeftijd tot betere prestaties in staat zijn.
- Kinderen krijgen hun lesaanbod doorgaan op een analoge manier
aangeboden. Dit betekent dat men afzonderlijke pakketten informatie aanbiedt
die afzonderlijk moeten geleerd worden, zonder noodzakelijk verband met
wat vroeger al geleerd is geweest. Hoogbegaafde kinderen zijn
echter vaak associatief lerend. Dit betekent dat zij niet
goed zijn in het instuderen van afzonderlijke pakketten. Zij brengen nieuwe
leerstof in verband met wat zij al weten. Scholen volharden echter vaak
in het analoge leerproces met alle nefaste gevolgen van dien voor het hoogbegaafde
kind.
- Kinderen die zonder problemen hun eigen methoden
in de basisschool hebben gehanteerd, merken plots dat deze methoden in het
middelbaar niet meer werken en raken ontmoedigd.
- Typisch is dat deze kinderen niet leren
leren hebben. Hun intelligentie laat hen toe heel veel situaties direct te
doorzien zonder dat ze er speciaal moeite voor hebben moeten doen. Zij herkennen
een situatie en stellen dit gelijk aan kennen. In een middelbaar of hoger
onderwijs lukt dit niet meer, maar zij wijzen het leren leren af omdat zij
dit zien als domheid. Twee situaties die kunnen ontstaan:
- Het kind weet nog steeds wat het moet doen,
maar heeft nu enige tijd nodig om het uit te voeren. Deze tijd is voldoende
om het kind zijn zin te breken en het stopt voortijdig met de activiteit.
- Het kind weet niet direct wat het moet doen
en heeft daarom reeds vanaf het begin geen zin om zijn taak aan te vatten.
Het begrijpt zelf niet wat er aan de hand is en de omgeving begrijpt het
ook niet. Het kind wordt verkeerdelijk als lui of dom bestempeld.
Valt onderpresteren te vermijden?
Niet elk kind dat te maken krijgt met één
of meerdere van bovenstaande problemen, gaat onderpresteren. Ieder kind heeft
een eigen karakter en dat speelt een bijzonder grote rol
in hoe het kind reageert op een bepaalde situatie.
Hoe kan je een onderpresteerder herkennen?
Signalen die een leerkracht eventueel kunnen laten denken
in de richting van een onderpresteerder zijn:
- De resultaten van het kind worden steeds minder
of zijn zeer wisselend
- Het kind weet veel dingen die het (nog) niet
in de klas geleerd heeft
- Het kind maakt fouten bij makkelijke opdrachten
maar presteert opmerkelijk beter bij moeilijkere opdrachten
- Het kind wordt door de leerkracht als lastig
ervaren in de klas of als heel dromerig
- Het kind vertoont een laag werktempo
Aanwezigheid van deze signalen hoeft niet te betekenen
dat het kind een onderpresteerder is maar verder onderzoek is aan te raden.
Het kind zal immers vaak niet alleen last krijgen van mindere studieprestaties,
ook zelfbeeld en motivatie krijgen een diepe knauw. Het kind gaat zichzelf
na verloop van tijd ook echt dom vinden. Sommige kinderen vechten tegen
die verzwakte zelfbeeld en ontwikkelen gedrag dat overeenkomsten vertoont
met dat van een ADHD'er. Andere kinderen vechten niet en zakken weg in lusteloos
gedrag. Het risico op depressie bij deze kinderen is hoger dan bij niet-onderpresterende
kinderen en het fenomeen behoeft dus zeker aandacht.
Belang van vroege herkenning en begeleiding
Het is uitermate belangrijk dat het kind zo snel mogelijk
herkend en begeleid wordt. Hoe langer een kind onderpresteerdersgedrag vertoont,
hoe dieper de gewoonte zich wortelt en hoe moeilijker het wordt dit kind van
zijn gedrag af te brengen.
Waarom heeft een relatieve onderpresteerder begeleiding
nodig?
Dat een absolute onderpresteerder begeleiding nodig heeft,
zal niemand ontkennen. Het kind presteert immers beneden de gemiddelde norm.
Zodra iemand boven het gemiddelde presteert is de bereidheid om hulp te verlenen
vaak nog heel klein. Typische uitspraken die men vanuit de school te horen
krijgen zijn: "Uw kind heeft genoeg punten, dus wat is uw probleem?"
of "We bieden verbreding aan maar uw kind stelt zichzelf nooit kandidaat
dus dat betekent dat hij geen verbreding nodig heeft."
Zo eenvoudig is het natuurlijk niet. Natuurlijk heeft
het kind wel genoeg punten, althans, volgens weer diezelfde gemiddelde norm.
Maar waarschijnlijk heeft het kind niet genoeg punten volgens zijn eigen norm
en raakt het daardoor emotioneel in de knoei, waardoor de motivatie steeds
meer afneemt en de prestaties evenzeer. Een kind moet uit deze neerwaartse
spiraal gehaald worden vooraleer het op of over de rand van de depressie is
gesukkeld.
Begeleiding van een onderpresteerder
In dit stukje staan een reeks concrete tips die een mogelijke
oplossing kunnen zijn bij eerder gestelde problemen. Een universele
oplossing bestaat niet omdat elk kind afzonderlijk moet bekeken worden.
Ieder kind heeft immers andere redenen om te gaan onderpresteren. Het eigen
karakter speelt een rol, de thuisomgeving speelt een rol, de schoolomgeving
speelt een rol, enz…
Wat te doen als een kind het leren leren afwijst?
Belangrijk is dat men positieve ervaringen tegenover
de negatieve ervaringen van het kind kan stellen.
Als een kind bijvoorbeeld weet hoe hij een bepaalde taak moet oplossen, maar
halverwege het oplossen geen zin meer heeft, is het belangrijk dat het kind
even kan stoppen maar dat het tegelijkertijd ook overtuigd wordt van het nut
van daarna weer verder doen. Dit moet echter op een manier gebeuren waarbij
het kind zich niet gepusht voelt.
Wat te doen bij inadequaat gedrag?
Een kind voor wie het leer- of speelaanbod beneden het
niveau ligt, zal mogelijk opzettelijk fouten gaan maken om aandacht te krijgen.
Een voorbeeld, geplukt van de website van Choochem maar in terminologie omgezet
naar wat gangbaar is in Vlaanderen: Een meisje van 3 jaar en 1 maand maakt
thuis puzzels van 75 tot 100 stukjes: dat is veel voor die leeftijd. In de
kleuterschool zijn er alleen maar puzzels met maximaal 12 stukjes beschikbaar.
Die maakt ze uiteraard moeiteloos, maar de kleuterjuf schenkt daaraan geen
aandacht. Op een dag pakt ze twee niet passende stukken uit een puzzel van
4 stukken, drukt die tegen elkaar en stapt daarmee naar de juf. Het kind heeft
in de gaten dat ze, door onhandigheid en/of onkundigheid te simuleren, wél
aandacht krijgt. Dit meisje heeft door de juf te ofserveren geleerd dat inadequaat
gedrag aandacht oplevert en zal mogelijk vervallen in het systematisch gebruik
van dit gedrag om aandacht van de juf te krijgen. Het is dus belangrijk dat
dit soort gedrag niet beloond wordt.
Een kind dat heel erg vergroeid is met aandacht zoeken
door te veinzen dat het iets niet kan, is soms moeilijk uit dat patroon te
krijgen. Het zal dit gedrag misschien ook gaan hanteren bij IQ-testen en zal
daardoor wellicht niet eens als hoogbegaafd uit de verf komen. Het is noodzakelijk
dat men in die extreme gevallen gaat speuren naar een deelterreintje waarop
het kind nog steeds zijn capaciteiten toont, en dat men van daaruit begint
te werken. Zolang het kind zo een deelterreintje laat zien, is het misschien
nog bereid hulp te aanvaarden en moet men die bereidheid gebruiken.
Observeer het gedrag van het kind thuis en op
school
Een communicatie gebaseerd op vertrouwen
tussen ouders en leerkrachten is zeer belangrijk om te kunnen nagaan of het
kind thuis een geheel ander gedrag vertoont dan op school, want een belangrijk
verschil in gedrag kan een indicatie zijn van onderpresteren en kan eveneens
een verergering van het probleem in de hand werken. Ouders en leerkrachten
hebben soms de indruk dat ze over een totaal ander kind praten, en zonder
onderling vertrouwen ontstaan er dan soms misverstanden en conflicten die
het kind geen hulp bieden.
Belangrijk is dat beide partijen informatie hebben over
het functioneren van het kind elders, en geloven wat de andere daarover vertelt:
leerkrachten hebben veel aan de informatie over hoe een kind thuis is, en
ouders kunnen dan weer beter begrijpen wat de leerkracht voorstelt aan begeleiding
als ze informatie hebben over hoe het kind zich gedraagt in de klas.
Wat als een kind getest wordt?
De persoon die de test afneemt moet bij een vermoeden
van onderpresteren zeer goed beseffen dat het kind zeer waarschijnlijk ook
op de test gaan onderpresteren. Een vertrouwensband tussen testpersoon en
afnemer of tenminste geen afkeer tegenover de testsituatie is vereist. Verder
moet de tester kennis hebben van onderpresteren en hiermee rekening houden
tijdens de test.
De persoon die de test afneemt moet zich er ook voor hoeden
geen verkeerde diagnose te stellen, zoals autisme, dyslexie, ADHD, NLD, …
Een kind met ADHD heeft maar liefst 13 kenmerken gemeen met een kind met een
groot verschil tussen de verbale en performale onderdelen van de WISC test.
Dyslexie , NLD en andere leer-of ontwikkelingsstoornissen lijken qua kenmerken
gedeeltelijk op de kenmerken van een onderpresterend kind.
Opwekken van motivatie:
Belangrijk is dat gezocht wordt naar wat het kind interesseert,
en dat van daaruit vertrokken wordt om het kind een prestatie te laten leveren
die hiermee verband houdt. Het kind heeft nood aan veel positieve
feedback, niet aan kritiek want die heeft het vermoedelijk al genoeg
te verduren gekregen (tel daarbij de zelfkritiek!). Geef het kind de tijd
en de ruimte om zijn prestatie af te maken, en stimuleer het zodat de opdracht
ook werkelijk af geraakt. Eenmaal de motivatie teruggekeerd is, moet het kind
een leeraanbod krijgen dat aansluit bij zijn interesse, dat tegelijk verrijkend
en niet vertragend is. Dit betekent dat herhalingen moeten worden vermeden
en dat het niveau van het aanbod niet mag afzwakken. Dat laatste is een veel
gemaakte fout omdat
- niet alle leerkrachten kennis hebben van specifieke
begeleiding hoogbegaafde kinderen, en de tijd, doorgebracht bij zulk een
leerkracht, vaak tot een terugval leidt
- leerkrachten na een succesvolle periode van
verrijken en begeleiden denken dat het kind zijn probleem voorbij is en de
begeleiding stopzetten
Bronvermelding en verder lezen:
Onze link pagina over onderpresteren: /00_Home/links_paginas/onderpresteren.html
Onderpresteren in het kort: odin.prohosting.com/igavo/page3.htm
Choochem over Onderpresteren door hoogbegaafde kinderen:
www.choochem.nl/onderpresteren.php
Onderpresteren op site van HIQ(lezing door Rob Brunia):
www.hiq.nl/verslagen_280999.htm
Onderpresteren en leerstrategieën in het V.O. (lezing
door Rob Brunia): odin.prohosting.com/igavo/rb000621.htm
Erg slim en toch moeite met leren (lezing door Eleonoor
van Gerven bij Pharos) : www.pharosnl.nl/algemeen/veluwe/verslagen/thema-01-02.html
MO
|