Victor en Hugo
Hugo heeft het lastig om ergens bij te horen op school. Ongewild
krijgt hij een paar etiketten opgeplakt. Men vindt hem een rare, een nerd.
Ook in de klas heeft hij het lastig. Hij heeft er moeite mee als de juf
in de klas iets vertelt dat onvolledig is. Als de juf een fout maakt,
wil hij haar verbeteren. Dat wordt hem niet altijd in dank afgenomen.
De juf noemt hem soms een betweter of een stoorzender en verbiedt hem
om haar nog te onderbreken in de klas. Maar dat vindt Hugo moeilijk. Hij
doet zijn best, maar het is sterker dan hemzelf en als hij de juf iets
hoort zeggen dat niet helemaal klopt, kan hij zich vaak niet inhouden
en onderbreekt hij de juf weer. De juf wordt boos en zegt dat hij dringend
beter moet leren luisteren. “Hebben je ouders je nooit geleerd dat
je moet zwijgen en luisteren als grote mensen praten!” tiert ze
in de klas. Victor zit in dezelfde klas en heeft dezelfde ouders, maar
de scherpe woorden gaan aan hem voorbij. Hij is normaal begaafd en staat
niet zo lang stil bij wat de juf zegt, maar voor Hugo ligt het anders.
De woorden blijven door zijn hoofd spoken en keer op keer snijdt de kritiek
als een scherp mes door zijn ziel. Voor Hugo zijn het niet zomaar woorden.
Je zegt toch niet zómaar iets?
’s Avonds aan tafel wil hij er met zijn ouders over praten. Maar
zijn ouders lachen het weg. Zeggen dat de juf het vast niet zo bedoeld
heeft en dat hij er zich niet zo druk over moet maken. Hugo wil zijn broer
erbij betrekken, maar die haalt zijn schouders enkel op. Victor was het
voorval al lang vergeten en weet niet eens meer wat de juf nu precies
gezegd had. Het voorval wordt door iedereen als onbenullig afgedaan en
onmiddellijk vergeten. Behalve door Hugo. Hij blijft ermee zitten want
hij heeft het niet kunnen uitpraten, en niemand heeft hem uitgelegd wat
relativeren betekent.
Labels
Het bovenstaande verhaaltje illustreert duidelijk hoe snel hoogbegaafde
kinderen labeltjes krijgen opgeplakt. Een kind dat zich in minder alledaagse
dingen interesseert, is al snel een nerd. Terwijl het even makkelijk
is om van het kind te zeggen dat het een kind is met een brede interesse.
Een kind dat het moeilijk heeft met onjuistheden die verteld worden, is
al snel een betweter, terwijl je evengoed zou kunnen zeggen dat
het kind graag de puntjes op de i zet. Ook als het kind graag dingen die
het weet, toevoegt aan wat de juf of meester gezegd heeft, dan wordt het
al rap een dikkenek genoemd, iemand die altijd moet kunnen uitpakken
met wat hij of zij weet. Nochtans kan je het kind ook positief benaderen
en het een pluim geven om wat het weet. Uiteraard is het belangrijk dat
kinderen leren dat ze de leerkracht in de klas niet zomaar mogen onderbreken,
maar ook dat kan op een positieve manier aangebracht worden, bijvoorbeeld
door – nadat het kind geprezen is voor zijn inbreng – uit
te leggen dat er op het einde van de les tijd vrijgemaakt wordt om vragen
te stellen en om dingen toe te voegen die je weet. Het is belangrijk dat
dit dan ook consequent toegepast wordt, en dat niet elke keer net toevallig
de bel gaat als het tijd is voor de vragen- en weetjesronde. Als een kind
wéét dat er tijd voor dit soort zaken vrijgemaakt wordt
en dat er dan ook geluísterd wordt naar hem of haar, dan zal dat
kind na een tijdje vanzelf stoppen met onderbreken. En dat heeft zelfs
niets met hoogbegaafdheid te maken.
Kinderen zelf kunnen trouwens enorm hard en kwetsend zijn voor elkaar.
Ze bedoelen het doorgaans niet zo maar hebben gewoon nog niet geleerd
hoe je subtiel met elkaar kunt omgaan. Soms ontbreekt ook nog de woordenschat
hiervoor, behalve dan bij de hoogbegaafde die dan van zijn kant nog niet
beseft waarom de ander zus of zo reageert. Het is daarom belangrijk dat
de kinderen van de volwassenen zien hoe het anders kan.
Een anekdote van een ouder over de positieve aanpak van de juf:
Wij prijzen ons zeer gelukkig met de juf van onze zoon. Toen hij naar
het eerste leerjaar ging, had hij reeds leesniveau AVI 7, en hij kon ook
zeer goed expressief lezen. We wilden hem toch graag in het eerste plaatsen
omwille van de basisvaardigheden, zoals schrijfletters, die ze daar aanleren.
Leren lezen was echter niet nodig en we maakten ons wel wat zorgen over
wat onze zoon in de klas ging moeten doen, want leren lezen is in het
eerste toch de hoofdbezigheid. We waren ook bang dat onze zoon uit de
klasgroep ging vallen, misschien wel ging vereenzamen in de klas, of ging
gepest worden. Zorgen maken was uiteindelijk niet nodig. Onze zoon kreeg
voldoende andere dingen te doen terwijl de rest van de klas zich ‘maan’,
‘roos’ en ‘vis’ eigen maakte, en om hem toch te
betrekken bij de activiteiten van de klas, mocht hij bijvoorbeeld al eens
het begeleidende verhaaltje uit de Maan-roos-vis boekjes voorlezen aan
de klas, of een stuk ervan. Of de juf dat verhaal zelf voorlas, of liet
voorlezen, maakte voor de andere kinderen weinig uit. Voor onze
zoon was het een wereld van verschil. Hij kreeg de kans om ook eens iets
van zijn kunnen te tonen, zonder dat het pretentieus of onaangepast overkwam.
Het gevaar voor een verkeerd etiket
Naast dit soort van etikettering, bestaat ook het gevaar dat de hoogbegaafdheid
van kinderen niet herkend wordt en dat ze een ander etiket opgekleefd
krijgen. De meester heeft misschien net een lezing bijgewoond over
autisme, en herkent wel het een en het ander van die kenmerken in het
hoogbegaafde kind dat graag de puntjes op de i zet of moeilijk doet omdat
de meester de rekenoefening op het rechterbord heeft geschreven terwijl
die oefeningen anders op het linkerbord staan. Of het hoogbegaafde kind
dat zich dood verveelt in de klas, zit de godganse dag te wiebelen op
zijn stoel en laat zich voortdurend afleiden door wat er buiten te zien
is, en de juf heeft toevallig wel het een en het ander over ADHD gelezen.
Dus dit kind zal ook wel ADHD zijn toch?
Als een kind dat “alleen maar” hoogbegaafd is, opgevangen
wordt op de manier waarop een kind met autisme of ADHD (of …) wordt
opgevangen, dan kan dat voor dit kind desastreus zijn. Het is daarom belangrijk
dat iemand met de kennis en autoriteit om dit te doen, het kind kan observeren
en de juiste conclusies kan trekken. Het zijn mensen die professioneel
met kinderen bezig zijn die het best geplaatst zijn om dit te doen, maar
er zijn voor leerkrachten een aantal hulpmiddelen beschikbaar die hen
kunnen helpen om een en ander alvast in het juiste perspectief te plaatsen.
We denken hier bijvoorbeeld aan SiDi-R,
een diagnosehulpmiddel voor kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong.
Of we denken aan de Werkmap
Leerzorg waarin hoogbegaafdheid
sinds september 2005 ook een plaatsje heeft gekregen. De werkmap focust
in de eerste plaats op leerproblemen en dat is hoogbegaafdheid niet. Maar
zoals ook in de inleiding bij de werkmap terecht gesteld wordt, kan hoogbegaafdheid
tot leerproblemen leiden als er niets mee gedaan wordt. Het is o.i. een
flinke stap vooruit dat de werkmap nu ook een plaatsje heeft voorzien
om hoogbegaafdheid te detecteren. Tenslotte past hoogbegaafdheid evengoed
in het zorgbeleid dat scholen behoren uit te stippelen.
|