Hoogbegaafdheid: probleem
of talent?
Hoogbegaafdheid is alvast geen probleem. Een hoogbegaafde heeft geen
ziekte, geen handicap die het hem moeilijk of onmogelijk maakt om aan
bepaalde activiteiten deel te nemen. Integendeel. Een hoogbegaafde heeft
een aantal kwaliteiten die hem in staat stellen bepaalde activiteiten
beter of sneller uit te voeren. Hoogbegaafdheid is met andere woorden
een talent.
Als hoogbegaafdheid dan toch een talent is, waarom wordt er dan zoveel
over gezegd en geschreven? Waarom zijn er dan mensen en instellingen professioneel
met hoogbegaafdheid bezig?
We kunnen deze vragen beantwoorden met een andere vraag: Wat gebeurt er
met een talent als men het niet ontwikkelt?
Wel, in het beste geval niks. Iedereen heeft waarschijnlijk wel wat talenten
die hij nooit heeft ontwikkeld, omdat een mens nu eenmaal keuzes moet
maken en zich moet beperken tot een aantal dingen tegelijk. Een aantal
hoogbegaafde kinderen zal zich dan ook op een normale manier ontwikkelen,
wordt een evenwichtige volwassene, vindt een job, sticht een gezin en
verschilt in niets van de doorsnee mens.
Het talent van de hoogbegaafde bevindt zich echter in zijn hoofd, in zijn
denken. En daar waar het mogelijk is andere talenten te begraven en elders
compensatie te vinden, kunnen we niet onder ons denken uit. Of we nu willen
of niet, denken doen we de hele dag. Als je omgeving je min of meer verplicht
om voortdurend aan halve kracht te denken, zou dat wel eens een probleem
kunnen worden.
Wat houdt een hoogbegaafde in feite tegen om zijn talent te ontwikkelen?
Wel, dat kan heel wat zijn, en de factoren zijn net dezelfde als die die
iemand er van zouden kunnen weerhouden om andere talenten te ontwikkelen.
Victor en Hugo
Om één en ander te illustreren maken we een reisje naar
het fictieve gezin van Jozef en Sophie, die drie jaar geleden de trotse
ouders werden van een tweeling: Victor en Hugo. Victor heeft – dat
blijkt al snel – een meer dan gemiddelde aanleg voor voetbal. Hugo,
die is hoogbegaafd, zo zal later blijken.
Als een kleuter van drie een meer dan gemiddelde aanleg voor voetbal
heeft, dan roepen alle volwassenen in zijn omgeving meteen ‘ooh’
en ‘aah’. Kleine Vic mag met papa en met opa voetballen zoveel
hij maar wil, want dat is leuk. Als zijn tweelingbroertje een bovengemiddelde
aanleg voor taal of rekenen blijkt te hebben, roept niemand ‘ooh’
en ‘aah’, en papa en opa staan niet te trappelen om woordspelletjes
te spelen, of om te gaan rekenen met het kind, want dat is niet leuk.
Erger nog, dat is pushen. Hugo zijn talenten worden dan ook onbewust genegeerd
door zijn omgeving. Voor zover ze hen al opvallen, want dat Hugo als éénjarige
al besefte dat zijn linkerhand evenveel vingertjes telde als zijn rechterhand,
dat merkte niemand.
Een aantal jaren later is Victor een jongen van 8 en aangesloten bij de
lokale voetbalploeg. Omdat hij zoveel beter is dan zijn leeftijdsgenoten,
mag hij al eens een wedstrijd meespelen met de kinderen die een jaar ouder
zijn. Dat moet, want anders leert hij niks meer bij en zal hij niet meer
beter blíjven. Victor en Hugo gaan al een tijdje naar school, en
Hugo is in taal en rekenen zoveel beter dan zijn leeftijdsgenoten, maar
hij mag van de juf níet af en toe eens naar een hogere klas. Hij
zit in het tweede leerjaar en daar leer je maaltafels en het honderdveld
en niks anders. We gaan hem toch niet pushen zeker! Dat Hugo op deze manier
niet lang beter zal blijven dan zijn leeftijdsgenoten, daar valt niemand
over. Dat is nét goed. Toch?
Victor voelt zich steeds beter in zijn vel want elk weekend staan papa
en mama te supporteren en krijgt hij schouderklopjes. Op de speelplaats
wil iedereen hem in zijn voetbalploeg; hij is immens populair.
Hugo krijgt geen schouderklopjes elk weekend. Misschien mag hij op het
eind van elk trimester eens rekenen op wat goedkeuring van ouders en grootouders,
als hij zijn rapport vol tienen toont, maar ook dat went en na een tijdje
valt alleen die ene 7 nog op, waarover hij een opmerking krijgt. Op de
speelplaats staat hij vaak alleen, want iedereen wil voetballen en niemand
interesseert zich voor dat rare jongetje dat de hoofdsteden en vlaggen
van alle landen van Europa kent, en dat veel te moeilijke woorden gebruikt.
Hij begint zich steeds slechter in zijn vel te voelen. Hij begrijpt nog
niet ten volle wat eenzaamheid is en kan het dan ook niet omschrijven
voor anderen, maar hij is het wel, eenzaam.
De omgeving is het probleem
Victor en Hugo zijn in dit geval fictief. Maar in elke school lopen
er een paar uitzonderlijk goede voetballers rond en een paar hoogbegaafde
kinderen, die zich aan dit verhaal kunnen spiegelen. Hoogbegaafd zijn
was bij de geboorte van ons fictieve kind geen probleem, maar het is nu
wel een probleem geworden. Zijn omgeving heeft hem een etiket opgekleefd
waar hij niet om gevraagd heeft. Men heeft hem niet de kansen gegeven
om zijn talenten te ontplooien en daardoor is hij gefrustreerd en ongelukkig
geworden. Zijn omgeving heeft het zijn probleem gemáákt.
Omdat hij een jongen is, is de kans reëel dat hij zich tegendraads
of agressief zal gaan gedragen om ook zijn deel van de aandacht te krijgen.
Als hij een meisje was geweest, was de kans reëel geweest dat zij
haar talenten zou hebben begraven en zichzelf zou hebben weggecijferd.
In beide gevallen heb je echter te maken met een doodongelukkig kind.
Lezen op het web
http://www.hoogbegaafdvlaanderen.be/06_HB_op_school/visies/ouders_vragen.html
|